De hersenen van kinderen die later een vorm van autisme ontwikkelen, reageren anders dan de hersenen van kinderen die deze aandoening niet krijgen. Dat blijkt uit een onderzoek gepubliceerd in Current Biology waarin de hersenrespons van baby’s werd gemeten terwijl iemand hen aanstaarde of juist wegkeek.
Mayada Elsabbagh en collega’s testten de hersenrespons van 104 kinderen: 54 met een verhoogd risico op autisme vanwege een broer of zus met de ziekte en 50 zonder autisme in de familie. Toen zij tussen de 6 en 10 maanden oud waren, werd hun hersenrespons gemeten terwijl er al dan niet een blik op hen was gericht.
Toen de kinderen 3 jaar oud waren, bekeken de onderzoekers of sprake was van een vorm van autisme. Deze diagnose kan gewoonlijk niet vóór de 2-jarige leeftijd worden gesteld, omdat bij jongere kinderen de typische gedragingen die wijzen op autisme onvoldoende duidelijk zijn. Uit de analyse bleek dat een karakteristieke hersenrespons op de blikken gerelateerd is aan het vóórkomen van een autistische stoornis op 3-jarige leeftijd.
Het was echter niet zo dat alle kinderen met de karakteristieke respons uiteindelijk autisme ontwikkelden. Ook vertoonden niet alle kinderen waarbij later autisme werd vastgesteld de respons.
Nadere bestudering van de hersenprocessen die het gevolg zijn van het aanstaren, kunnen mogelijk meer inzicht geven in de ontwikkelingsstoornissen die uiteindelijk leiden tot autisme, stellen Elsabbagh e.a.
Twan van Venrooij